De
jeugdherinneringen van Beethoven
1
Ik weiger door het
venster te kijken
om niets anders te
zien dan de platte realiteit
van 1 X 1 = 1 ?
Dus ik leen een
telescoop, steel hem desnoods, en knoop de verbeelding in mijn ogen. Kilometers
ver zie ik boven de stad de bergen en boven de bergen de hemel en daaronder
wellicht het vermoeden van een zichtbare en onzichtbare oceaan.
In de nu kneedbare
ruimte improviseer ik tijd en tijdspannes tussen notenbalken. De noten zal ik
later wel invullen.
Muziek is een opgelaten
ballon waarmee ik kinderlijk speel.
Ik zie de klanken
vooraleer ik ze hoor.
Horen is voor mij
dus nooit erg belangrijk geweest …
2
Men heeft van mij
gezegd
dat ik me opsloot
in mezelf.
Niets is minder
waar!
Mijn ruimte
ervaarde ik buiten
het eigen lichaam
en de benauwende beperktheid
van het ouderlijk
huis,
zelfs buiten de
stad en zijn paleizen en kerken,
het lag daar
buiten, ver daar buiten,
het was dat wat
klopte en vloekte in mijn aders,
wat me meteen ook
isoleerde van anderen,
want zij voelden niet
die hartslag of de passie
van wat ik
aanvoelde en veel later neerschreef
in de Pastorale.
3
Ik heb me steeds
gevoed als kind
met de
ontgoochelingen van mijn ouders.
Dat is niet zo
buitengewoon!
Wat men echter
niet van mij verwachtte
was de doorleefde herinnering,
de vertaling
daarvan in overstijgende muziek.
Ik voedde me als
volwassene nooit
aan de moeilijk te
genezen ziekte of aandoening
van
geheugenverlies op een keldertrap
die enkel leidde
naar beneden en nog meer naar beneden.
4
De waarheid van mijn
ouders
lag besloten in
hun eigen wederzijdse tegenstellingen,
in hun liefde en
haat voor mekaar, in het liegen en bedriegen,
in de weerslag
daarvan op mij als kind,
wat ik vertaalde
in de pijn van de laatste strijkkwartetten.
5
Mijn eigen
ongenoegen over de beperktheid
van de ouders
voedde een onthutsende gedachte als
AM I ADOPTED
VIELLEICHT?
Dat misschien
groeide soms uit tot droom,
een valse fantasie
of hoop, een fantasme naar iets beters
tot de slagen van
het noodlot je wakker schudden:
neen, helaas, mijn
ouders waren echt mijn ouders,
ik ben en blijf
hun erfgenaam tegen wil en dank.
Gelukkig bestonden
er in mijn tijd nog geen DNAtesten,
dus ik kon
vluchten in het schuiloord van mijn eigen knagende twijfels, het verzonnen
schimmenspel van
«ik heb mijn
eigen dode broer vervangen
in een jaar dat
ik nog niet geboren werd!»
GV
Februari 2014
Pub New Benfica
Geen opmerkingen:
Een reactie posten