Les 12 tiroirs
secrets
Op de zolder van
mijn vader
vond ik na zijn
overlijden
een oude koffer
vol geheimen.
Toen ik hem opende
ontdekte ik nog
een andere koffer
bibberend
binnenin.
En die koffer
bestond uit
grote en
middelgrote, kleine en nog kleinere
laden en
verscholen schuiven
als dode duiven
van een gezamenlijk en apart
bestaan in
gedeelde vreugd en vooral pijn.
Lade 1 bevatte
de laatste
morfinespuit van moeder voor zij kreveerde aan een uitgezaaide algemene kanker,
haar talisman: een
Kennedydollar omgebouwd tot een verstikkende halsketting,
een halfleeg (of
halfvol) flesje Lourdeswater dat niet geholpen had bij een hopeloos verlangen
naar een miraculeuze genezing,
haar pasfoto met
jaren ’40 kapsel en een buisje met ineengestorte tranen gecollecteerd de avond van
het grote afscheid.
Lade 2 bevatte
sommige van vaders
oorlogsherinneringen:
het slipje van een
Russin die hij had wijsgemaakt in Duitsland
dat hij de dag
erna naar het Oostfront vertrok
samen met zijn
vriend die inderdaad ging
en nooit meer
terugkeerde uit die hel,
een foto van een
platgebombardeerd Hannover met een kleine jongen op een stoeltje, hij
overschouwde in 1 klap de hele stad en was het allerhoogste punt geworden boven
het puin,
een andere foto
van zijn eigen verminkte been, verbrand door geallieerde fosforbommen, met een
korte nota: dit been werd gered door Duitse artsen, niet alle Duitsers zijn of
waren nazis, dat is een grove leugen!!!
Lade 3 bevatte
het gebit waarin
nonkel Raf haast stikte toen zijn goedkope valse tanden loskwamen bij het eten
van een magere vis en een berg kroketten; men voerde hem snel naar het
hospitaal voor het definitief te laat was, hier stelde men hem vragen over de
sporen op zijn rug, Ik was Vlaming en pro-Duits tijdens de oorlog, legde Raf
van Pamel uit en ik werd na de bevrijding opgepakt en wekenlang afgeranseld
door leden van de witte brigade die pas weerstander werden toen alle gevaar
geweken was. Buiten de slagen kreeg ik ook geen eten, meneer doktoor, honger
dat ik had, honger, dus ik eet sindsdien veel te snel alsof mijn leven er van
af hangt...honger en slaag maakte van mij de gulzigaard die ik nu ben.
Lade 4 bevatte
enkele drukletters
van nonkel Albert,
de anarchistische
drukker uit Tervuren,
die zich meestal
verschuilde in zijn drukkerij
voor de waterval
van woordendiarree van zijn vrouw,
ons’ tante
Germaine die haar dronkenschap wilde delen met de hele wereld en als het efkes
kon, de kosmos daarbuiten.
Zij drukte ons als
kleine pagadders aan haar platte boezem
en vulde ons met
pateekes en crème au beurkes en walgelijke likeurkes zoals elixir d’Anvers,
mandarine Napoleon en Parfait d’ amour, een paarsviolet drankje met glinsters
die zwommen in het zwakke zonlicht van eind jaren ’50, begin jaren ’60.
Lade 5 bevatte
communieprentjes
van de dochter van Albert en Germaine en de zoon van Raf en zijn madam Marieke
Het was niet eigenlijk zijn zoon maar de zoon van een Duitse soldaat die een
Vlaamse had zwanger gemaakt en Raf besloot toen in al zijn goedheid met haar te
trouwen om haar de schande te besparen van un enfant de Boche.
Ondanks de
politieke tegenstellingen tussen Albert en Raf waren beiden verenigd in een
opmerkelijke afgoderij van hun eigen banale kinderen. Wat als die 2 ooit samen
zouden trouwen, de basiliek van Koekelberg was te klein en te schijnheilig voor
zulke opmerkelijke liefdesverbintenis die alle tegenstellingen in het Vlaamse
landschap deed smelten als sneeuw voor de …
Lade 6 bevatte
een stok, een
eenvoudige stok en ik moest heel diep graven in mijn eigen herinneringen: op
een dag schermde ik met mijn broer met stokken in de tuin, een imitatie van de
rode ridder wellicht en ik gaf zo’n harde klap dat 1 van de stokken weg vloog
en een ruit doorboorde aan de achterkant van het ouderlijk huis, mijn vader
kwam woest buiten gestormd en gaf mijn broer het pak slaag dat eigenlijk mij
toekwam want ach ja, het was steeds mijn broer die kattenkwaad verrichtte, ik
zei niks en mijn broer nog minder, we begrepen mekaar die dag in alle onrecht
van het jongensogenblik.
Lade 7 bevatte
een briefje aan de
paus dat ik in alle onschuld had geschreven; ik was 10 of 11 en kende mijn
eerste kalverliefde, werd hevig verliefd op nichtje Mireille en nonkel Romain
legde mij toen koel uit dat dit niet kon omdat we familie waren, tenzij, ah
tenzij ik een speciale toestemming kreeg van Rome; de paus echter heeft nooit
geantwoord op mijn smeekbede, vandaar mijn begin van de breuk met die valse kattenkoppen.
Lade 8 bevatte
een
enkelkettingske van tante Irene, de vrouw van nonkel Bob; Bob was een duivelke-doet-alles-zelfstandige,
artistieke schilder en behanger en hij legde ook Japanse tuinen aan
binnenskamers, een man met een hart van goud die ons tijdens de weekends mee
nam in zijn wagen en ons Belgiekske leerde kennen, van de kust tot de Ardennen;
tante Irene was une belle poule de luxe,
en haar bestaan als prachthoer werd beschermd door een openlijke relatie met
een politiecommissaris uit Brussel; hoer heb ik sindsdien nooit als een
scheldwoord ervaren omwille van mijn mooie suikertante, het was eerder een compliment,
een eerbetoon aan een vrij bestaan en een boterhart.
Lade 9 bevatte
een zeemanspet van
nonkel Henri die bij de zeemacht zijn troep had gedaan en die ik bezocht in de
Daillykazerne of misschien ook niet, misschien kende ik dat gebouw enkel maar
van horen zeggen, afijn ik woon nu dicht tegen wat rest van dat complex: luxe
appartementen, oplichterbanken, een Franstalig theater en een plein zonder enige
toegang voor onbevoegden.
Lade 10 bevatte
foto’s van de
kinderen van nicht Moniek die spoorloos uit ons leven verdween, verstoten door
haar eigen vader omdat ze zowel kinderen had verwekt bij haar man en diens
vader; ik herinnerde me een bezoek in haar krotwoning waar de regen door het
dak piste; Moniek leefde in een enorme miserie maar toch gaf ze ons al haar
singles cadeau na de echtscheiding van vader die ongelukkig was hertrouwd; de
feeks vertrok met onze hele inboedel richting De Panne. Moniek was 1 van de weinige
personen die ons daarna hielp waar en hoe zij kon.
Lade 11 bevatte
het doodsprentje
van tante Rosa, Moniek’s moeder en volbloedzigeunerin; zij en nonkel Raf, een
andere Raf dan die uit Pamel, openden een arbeiderskroeg waar zij met de
klanten sex had op het toilet, just for
fun, en klein Moniekske hield de wacht moest vader thuis komen; een
scheiding volgde en Rosa kreeg meerdere hersentumoren gevolgd door barslechte
chirurgie, zij verloor haar evenwicht na de operaties en viel steeds om, de
enige die haar nog bezocht tot zij stierf was mijn moeder en wij als kleine
kinderen. Ik herinner mij nog steeds haar geur en mijn angst voor dat soort van
aftakeling.
Lade 12 bevatte
een droomtelefoon
waarmee Ruth, mijn 2de moeder, mij had opgebeld na haar overlijden om me aan te
moedigen en de kop niet te laten hangen want ik moest nog veel dingen doen en
mensen lief hebben en meer van dat; ik zit nu met die telefoon in mijn schoot
en denk: wie zal in nu zelf eens bellen, wie zal ik bellen na mijn eigen dood?
Ik kan alvast een lijstje maken en die opbergen in mijn eigen koffer met geheime laden.
Guido Vermeulen
24-25-26 januari
2014