Neige
éternelle,
een
wintersprookje
Pour Louize,
Franz , Dietrich et Gaston
Winter wil ik wit
als de witste sneeuw en zittend!
Winter wil ik koud
en harder dan het dikst bevroren meer.
Winter wil ik
dodelijk koud in de ouderdom van al zijn eenvoud,
in zijn Canadees
zijn,
zodat ik me
verwarmen kan aan de herinnering
van haar
overlandse kus en haar slapen bij mijn slapen.
Warmte is een
spiegel die vrieskou ontdooit.
Ongeluk smelt als
sneeuw voor de zon tot schommelend geluk.
Trieste seizoenen
bestaan niet echt!
Het is de echtheid
van de schijn met een schijn van echtheid,
zoals men nu nog
spreekt over de herfstij der middeleeuwen
versus de
verlichting der moderne progressieve tijden.
Woorden worden
gedicteerd door het seizoen van hun omgeving.
Wit als sneeuw is
uiterst zeldzaam in de trieste tropen.
Je moet als het
ware in staat zijn om de Kilimadjaro te beklimmen,
om het eeuwige wit
te bedwingen en te verwoorden met een taal die de graden van Celsius of
Fahrenheit kittelt aan de benedengrenzen van hun wiskundig bestaan.
Voor de Eskimos
daarentegen bestaan er meer dan 50 verschillende uitdrukkingen voor «wit als
sneeuw».
De liefde voor een
veelvoud aan woorden zijn aldus seizoens- en omgevingsgebonden.
In de woestijn
sterft de liefde voor de sneeuw overdag,
enkel de nacht
straalt zwakjes als zijn overbodige spiegel.
Wat heeft dit
te maken met een sprookje?
vroeg Louize
mij tijdens een verkennende gezamenlijke reis.
Sprookjes zijn
wintervertellingen
die ontstonden en
verstomden rond het open haardvuur.
Verstomden?
Bij wijze van
spreken!
Woorden werden in
het vuur verpakt en verbrand
tot de essentie
van ons zijn.
Asse zinkt
aanstonds weg in sneeuw,
verdwijnt in de
veelheid van witte velden
aan de rand van
een wachtend bos,
ooit zo groot als
het Canadese binnenland
waar geen wakkere
mensen wonen,
maar enkel dieren
slapen «en attendant le chien».
DE HOND
ONTWAAKT DE KOUDE,
DE
SNEEUWENGEL IN ELK VAN ONS!
Instructies
voor de zuiderling
Val samen neer
beweeg armen en benen
sta op
kijk neer naar de veelheid
van gemaakte engelen in sneeuw
Holenberen,
roedels wolven, geeuwende bergleeuwen, nachtuilen aan de macht, biddende winterraven, stelende eksters, vastgespijkerde vleermuizen tegen deuren van
bange hoeves, kippenslachters vermomd als vossen, parende vuurkonijnen waarvan
de zwart verbrande vacht de sneeuw verlicht door het contrast...
EN TE MIDDEN VAN
DIT DUIDELIJK DIERLIJK ALLLES
SLAAPT DE ONSCHULD
VAN HET KIND IN DE WIEG
DIE WINTER HEET
Ik tel op aanraden
van de moederberg
zijn vingers en
zijn tenen.
Hij heeft er nog
tien van elk.
Alles is dus goed.
Zijn bevroren
ijskristal
heb ik opgeslagen
in de koelbox van
mijn herinnering.
De witte bloemkelk
opent zich
enkel in winter om
lente
te omsluiten.
Het heupgewricht
wordt aldus scharnier
tussen opeenvolgende
seizoenen,
tussen 2 zoenen
met een verschil aan warmtegraad.
Een deur valt open
door de schok,
valt in de put
onder een hoge toren.
Slangen overvallen
hun graven in cirkels
met als enig doel
bodemloos te paren.
Wat een zicht?!
Zij kwetsen enkel
de ogen van de onwetende.
Zij toveren voor
onze ogen vuurkooltjes voor verwachtende zielen
terwijl wij ter
plaatse trappelen op onze eigen hielen.
De trap op
zich?
Ik verklaar nu
even mijn liefde voor de trap:
je kan hem
beklimmen of bestijgen,
je kan hem afdalen
of afrijzen als een kind.
De val is spiegel
van de top.
De vallei is
spiegel van de berg.
Ik beklim de trap
als een berg,
of de berg als een
trap.
Arendsnesten
wachten tussen treden door.
Even verder
straalt meervoudig de eeuwigheid
van sneeuw.
Vlug daal ik naar
de veiligheid
van beneden want
eeuwig zijn
lust ik rauw als
een wintervis in rouw.
C’est un amour
morbide?
Zijn er andere?
Ik heb het sterven
lief van mensen en sterrenstelsels
omdat de
complexiteit van het oeverloze leven
opgevolgd wordt door
de eenvoud van de definitieve dood.
Zo hoort het en
het is goed,
de dood als
winterreis en de winterreis als dood.
Wit en zwart?
Zijn perfecte
spiegels van hun eigen zijn en niet-zijn.
Zij vlokken op de
brede lanen van ons groeiend, wassend en
dan weer
verkwijnend zijn, soms stokt de morgen van de bariton in onze eigen keel. Soms is elk lied een avondlied achter de haag van de huig...
Arthur Martens
Oktober 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten